Aller au contenu

regen

Alöndö na Wiktionary
Bâa ngâ : Regen

Pandôo

[Sepe]
Regen

regen \reɣən\ linô kôlï

  1. ngûnzapä
    • na deze lange droogte kunnen we best wat regen gebruiken.
    • er zit regen in de lucht
    • bij / door / in regen en wind
    • stromende regen, zware, tropische regen
    • een mals regentje
    • de regen slaat tegen de ramen
    • zure regen
    • er daalde een regen van slagen op hem neer
    • (Zäzämä) van de regen in de drup komen