Aller au contenu

rijkdom

Alöndö na Wiktionary

Pandôo

[Sepe]

rijkdom \ɾɛjk.dɔm\ linô kôlï

  1. mosoro
    • Hij leefde in grote rijkdom.
    • Hij had niet veel geld, maar beschouwde zijn gezin en zijn gezondheid als rijkdom.
    • De rijkdommen die hij daar te zien kreeg, verbijsterden hem.