Aller au contenu

aflopen

Alöndö na Wiktionary

Palî

[Sepe]

aflopen \sêndagô ?\

  1. tambûla
  2. sâra kua na
  3. (Kürü) toto, pîka ngböngbö, toto ngê
    • De keukenwekker loopt af.
  4. ba,kûku
    • De dakgoot loopt schuin af.
  5. hûnzi
    • Dit jaar loopt het huurcontract af.
    • De afgelopen nacht.
    • Het afgelopen boekjaar.
    • Goed aflopen.
    • Het loopt af met hem.
    • Hoe is het met die zaak afgelopen?